Geschiedenis

De plantage Onverwagt is in de 18e eeuw gesticht door de Duitser Frederik Coenraad Bossé.


In 1729 lieten drieëntwintig Afrikaanse mannen een stuk bos gelegen aan de Jawassikreek (nu de Hoykreek) openkappen. Hier bouwden zij enkele woonhutten waarin zij zich vestigden. Hedendaags staan deze woonhutten nog steeds bekend als “nengre oso”. De voorouders die op de plantage Onverwagt leefden en werkten in slavernij zijn geronseld uit West-Afrika. Hun werk bestond hoofdzakelijk uit het kappen van volgroeide bomen en deze naar de plantages slepen om ze vervolgens te verwerken tot planken, balken, posten en dakshingles. Omdat de slaven fysiek zwaar werk moesten verrichten, werden zij uitgekozen op grond van hun gespierde lichaamsbouw.

Op de plantages in het district Para hadden de voorouders relatief meer vrijheid dan hun lotgenoten op de plantages elders in het land. Zij konden onder andere de cultuur die zij hadden meegenomen uit Afrika vrijwel ongestoord naar eigen inzichten beleven. Daarnaast konden zij hun eigen kostgrond aanleggen waar gron-nyan (cassave, napi, taya, nasi, nyamsi) werd verbouwd. Een deel van deze gewassen was voor eigen gebruik, het andere deel werd met korjalen naar de markten in Kofidjompo (nu Lelydorp), Domburg en in Paramaribo gebracht voor verkoop. 
Door deze relatieve vrijheid waren zij al vroeg in de 18e eeuw in staat om homogene en stabiele gemeenschappen vormen.


De voorouders die op Onverwagt kwamen te wonen en onbetaald arbeid moesten verrichten, werden gehuurd van de slaveneigenaar François Gaspar Caupain. In 1830 liet hij aan de voorzijde van de plantage een koloniale directeurswoning bouwen die nog steeds bekendstaat als “bakra-oso”.

Toen in 1863 de slavernij wettelijk werd afgeschaft, kregen alle slaveneigenaren in de kolonie van Suriname een financiële compensatie van 300 Nederlandse gulden per slaafgemaakte, uitgekeerd door de Nederlandse overheid. Voor de 172 tot slaaf gemaakten op Onverwagt ontving de slaveneigenaar een totaalbedrag van 51.600 Nederlandse gulden. Aan de voorouders die eeuwenlang onbetaald slavenarbeid hebben verricht, werd geen enkele financiële compensatie gegeven. Integendeel, zij waren verplicht tegen een geringe vergoeding nog 10 jaar door te werken op de plantage. Deze 10 jaar (1863 - 1873) staat bekend als de periode van het “Staatstoezicht”.

Na de feitelijke afschaffing van de slavernij op 1 juli 1873 moesten de voorouders zichzelf verder zien te redden. Vanuit de koloniale Nederlandse overheid werd geen enkele ondersteuning aangeboden. De negatieve gevolgen en traumatische ervaringen van de slavernij moesten zij op eigen kracht verwerken. Desondanks hebben zij deze moeizame weg met redelijk succes afgelegd. De voorouders richtten houtbedrijfjes op waar zij producten als mata (vijzels, matatiki (stampers), nengre-oso bangi (zitbankjes), houten pollepels en dienbladen maakten en verkochten. Daarnaast verkochten zij ook gerookte wildvlees, baka k’saba (cassavebrood), kokori (geraspte en gerookte cassave meel), kasripo (ketjap van cassave sap) en stokken voor handgereedschappen.

In 1877 huurden de voorouders de plantage van de koloniale eigenaar voor 800 gulden per jaar. Beide partijen hadden hierbij de afspraak gemaakt dat de huur elk jaar met dezelfde voorwaarden werd verlengd. Vier jaar waren nauwelijks verstreken toen de plantage- eigenaar de overeenkomst verbrak door de plantage plotseling op de veiling als te koop aan te bieden, zonder de bewoners in te lichten. Toen de voorouders hier gehoor van kregen, besloten zij de plantage in gemeenschappelijkheid over te kopen. Bij elk gezin werd een bijdrage ingezameld en van elke familie werd een vertegenwoordiger afgevaardigd. In de vroege ochtend van woensdag 18 mei 1881 vertrokken de vertegenwoordigers Frits pinas, Augustinus Vyent, Frans Vyent, Bernhard Vyent, Johannes Pique, Johan Crisis, Nicodemus Loswijk en Daniel Kensie met drie korjalen naar de stad Paramaribo om de koopakte te ondertekenen. Aan notaris Cabell moest 3000 Nederlandse gulden worden betaald. Bij de koop hoorde ook de inboedel van de plantage, waaronder de vestiging “Mijnhulp” (430 hectare grond), gelegen aan de Tawajarikreek achter de Rijsdijkweg. De koopsom van 3000 Nederlandse gulden vertegenwoordigt in deze tijd een financiële waarde van miljoenen euro’s.

Na de aankoop hebben de voorouders onderling een “Sweri” (spiritueel verbond) gesloten dat zegt dat de plantage nimmer doorverkocht mag worden en slechts bestemd dient te blijven voor hun nageslacht, oftewel “kindskinderen”. Voor de aanleg van de treinverbinding naar het Lawa-gebied in Oost-Suriname (gowtu busi) en de rijweg naar de luchthaven te Zanderij in 1902, werd een strook van de plantages Onverwagt en Osembo verkocht aan de overheid. Op dat overheidsdeel werd ook een bestuurscentrum (commissariaat), een kerk, een school en een treinstation gebouwd.

Bij de instelling van Para als zelfstandig district in 1968 werd het overheidsdeel “Onverwacht” genoemd en word sindsdien gezien als hoofdplaats van het district Para. Onverwagt grenst aan de plantages Osembo, Overtoom en Onoribo (de vier O’s) die samen het centrumgebied van het district Para vormen.

Geschiedenis

De plantage Onverwagt is in de 18e eeuw gesticht door de Duitser Frederik Coenraad Bossé.


In 1729 lieten drieëntwintig Afrikaanse mannen een stuk bos gelegen aan de Jawassikreek (nu de Hoykreek) openkappen. Hier bouwden zij enkele woonhutten waarin zij zich vestigden. Hedendaags staan deze woonhutten nog steeds bekend als “nengre oso”. De voorouders die op de plantage Onverwagt leefden en werkten in slavernij zijn geronseld uit West-Afrika. Hun werk bestond hoofdzakelijk uit het kappen van volgroeide bomen en deze naar de plantages slepen om ze vervolgens te verwerken tot planken, balken, posten en dakshingles. Omdat de slaven fysiek zwaar werk moesten verrichten, werden zij uitgekozen op grond van hun gespierde lichaamsbouw.

Op de plantages in het district Para hadden de voorouders relatief meer vrijheid dan hun lotgenoten op de plantages elders in het land. Zij konden onder andere de cultuur die zij hadden meegenomen uit Afrika vrijwel ongestoord naar eigen inzichten beleven. Daarnaast konden zij hun eigen kostgrond aanleggen waar gron-nyan (cassave, napi, taya, nasi, nyamsi) werd verbouwd. Een deel van deze gewassen was voor eigen gebruik, het andere deel werd met korjalen naar de markten in Kofidjompo (nu Lelydorp), Domburg en in Paramaribo gebracht voor verkoop. 
Door deze relatieve vrijheid waren zij al vroeg in de 18e eeuw in staat om homogene en stabiele gemeenschappen vormen.

De voorouders die op Onverwagt kwamen te wonen en onbetaald arbeid moesten verrichten, werden gehuurd van de slaveneigenaar François Gaspar Caupain. In 1830 liet hij aan de voorzijde van de plantage een koloniale directeurswoning bouwen die nog steeds bekendstaat als “bakra-oso”.

Toen in 1863 de slavernij wettelijk werd afgeschaft, kregen alle slaveneigenaren in de kolonie van Suriname een financiële compensatie van 300 Nederlandse gulden per slaafgemaakte, uitgekeerd door de Nederlandse overheid. Voor de 172 tot slaaf gemaakten op Onverwagt ontving de slaveneigenaar een totaalbedrag van 51.600 Nederlandse gulden. Aan de voorouders die eeuwenlang onbetaald slavenarbeid hebben verricht, werd geen enkele financiële compensatie gegeven. Integendeel, zij waren verplicht tegen een geringe vergoeding nog 10 jaar door te werken op de plantage. Deze 10 jaar (1863 - 1873) staat bekend als de periode van het “Staatstoezicht”.

Na de feitelijke afschaffing van de slavernij op 1 juli 1873 moesten de voorouders zichzelf verder zien te redden. Vanuit de koloniale Nederlandse overheid werd geen enkele ondersteuning aangeboden. De negatieve gevolgen en traumatische ervaringen van de slavernij moesten zij op eigen kracht verwerken. Desondanks hebben zij deze moeizame weg met redelijk succes afgelegd. De voorouders richtten houtbedrijfjes op waar zij producten als mata (vijzels, matatiki (stampers), nengre-oso bangi (zitbankjes), houten pollepels en dienbladen maakten en verkochten. Daarnaast verkochten zij ook gerookte wildvlees, baka k’saba (cassavebrood), kokori (geraspte en gerookte cassave meel), kasripo (ketjap van cassave sap) en stokken voor handgereedschappen.

In 1877 huurden de voorouders de plantage van de koloniale eigenaar voor 800 gulden per jaar. Beide partijen hadden hierbij de afspraak gemaakt dat de huur elk jaar met dezelfde voorwaarden werd verlengd. Vier jaar waren nauwelijks verstreken toen de plantage- eigenaar de overeenkomst verbrak door de plantage plotseling op de veiling als te koop aan te bieden, zonder de bewoners in te lichten. Toen de voorouders hier gehoor van kregen, besloten zij de plantage in gemeenschappelijkheid over te kopen. Bij elk gezin werd een bijdrage ingezameld en van elke familie werd een vertegenwoordiger afgevaardigd. In de vroege ochtend van woensdag 18 mei 1881 vertrokken de vertegenwoordigers Frits pinas, Augustinus Vyent, Frans Vyent, Bernhard Vyent, Johannes Pique, Johan Crisis, Nicodemus Loswijk en Daniel Kensie met drie korjalen naar de stad Paramaribo om de koopakte te ondertekenen. Aan notaris Cabell moest 3000 Nederlandse gulden worden betaald. Bij de koop hoorde ook de inboedel van de plantage, waaronder de vestiging “Mijnhulp” (430 hectare grond), gelegen aan de Tawajarikreek achter de Rijsdijkweg. De koopsom van 3000 Nederlandse gulden vertegenwoordigt in deze tijd een financiële waarde van miljoenen euro’s.

Na de aankoop hebben de voorouders onderling een “Sweri” (spiritueel verbond) gesloten dat zegt dat de plantage nimmer doorverkocht mag worden en slechts bestemd dient te blijven voor hun nageslacht, oftewel “kindskinderen”. Voor de aanleg van de treinverbinding naar het Lawa-gebied in Oost-Suriname (gowtu busi) en de rijweg naar de luchthaven te Zanderij in 1902, werd een strook van de plantages Onverwagt en Osembo verkocht aan de overheid. Op dat overheidsdeel werd ook een bestuurscentrum (commissariaat), een kerk, een school en een treinstation gebouwd.

Bij de instelling van Para als zelfstandig district in 1968 werd het overheidsdeel “Onverwacht” genoemd en word sindsdien gezien als hoofdplaats van het district Para. Onverwagt grenst aan de plantages Osembo, Overtoom en Onoribo (de vier O’s) die samen het centrumgebied van het district Para vormen.